“Heeei… da’s precies familie van Noewi!” De zwarte kat met witte sokjes heeft wel wat weg van die van ons, alleen is hij wat voluptueuzer.
“En ’t is een brave, zenne…”
De frèle witharige dame in lange jas merken we nu pas op.
“Ik kom hier zeker twee keer per dag. ’s Morgens krijgt ze vlees en ’s middags korrels. En ze wéét het hé…”
Ze maakt een vage beweging met haar hoofd.
“Ik kom hier voor mijn zoon hé, ’s morgens en ’s middags. Ik kan het niet laten… En een beetje verder ligt mijn man, hij was maar tweeënvijftig…”
We hebben tijd en we luisteren. We krijgen een inkijkje in haar leven dat zich in verscheidene landen afspeelde, van Zaïre naar Joegoslavië, via Frankrijk en wat al meer. Voor de overplaatsing naar India vroegen ze even respijt, hij voelde zich niet goed. Vier maanden ziekenhuis in Utrecht, het leerde haar veel over die verschrikkelijke kanker. Van hoop op genezing, hervallen en uitzichtloosheid.
Ze vertelt over haar vaders ziekte en haar moeder die met hem afgleed. Hoe zij enkele dagen na diens overlijden na een banale verkoudheid het leven liet. Te voorspellen en te aanvaarden bij de ene, onbegrijpelijk bij de ander.
Maar alle pijn valt in het niets bij het verlies van haar zoon. Vijftig was hij. Haar enige kind. Geen kleinkinderen. Na eenentwintig jaar gescheiden. Zijn laatste jaren bij haar doorgebracht. Haar helblauwe ogen ijlen in het niets…
Het geeft haar een doel, hier dagelijks te passeren.
De katers worden hier gesneden, weet ze nog te vertellen; de poezen gesteriliseerd. Dat is een maatregel van de gemeente. Ze kent ze allemaal, ze wonen hier, zijn hier geboren. In haar handtas ontwaar ik een zak kattenvoer. Op een zerk een hoopje korrels waaraan de robuuste uitgave van Noewi zich te goed doet.
“’t Is een goestendoener den dezen…”
Of ze dat niet allemaal zijn, denk ik luidop, met in mijn hoofd, het thuisfront…
Nee dus, volgens haar…
Zo kabbelt het gesprek verder. Ook mijn dochter is een heel bereidwillig luisteraar. Waar ze vandaan komt, polst ze?
Dochter: ik ben Belgisch!
Nee, haar roots?
Dochter: mijn papa komt uit Kameroen.
Ze is hier geboren, zeg ik ten overvloede.
Maar het ontgaat haar dat ze mijn eigenste dochter is. Ik duid het haar niet ten euvel.
Mijn koffie met melkje, velen denken dat ze geïmporteerd werd, terwijl ze toch mijn vlees en bloed is…
We nemen afscheid en hervatten onze speurtocht naar het verleden.
Het voelt doods aan, onze weg langs de muur. Somber, kil, kaal, verlaten. Nochtans ademde de hoofdweg een andere sfeer uit. Majestueus, rijkelijk, herdacht. Wie zich hier een monument kon veroorloven was niet min, vermoed ik.
Op zoek naar aanbieders van bloeiende planten bevinden we ons een beetje uit onze normale route. Eens Allerheiligen voorbij is het voor de nering blijkbaar oninteressant nog aanwezig te zijn. Noch aan het hoofdportaal, noch aan de zijingang staan chrysanten te koop. Zelfs in de aanpalende straten is geen winkel open.
“’t Is de intentie die telt,” vindt dochterlief, dus rest me niets anders dan het graf van mijn vader van ongewenste grashalmpjes te ontdoen. Ooit herplantte ik hier een stukje van mijn tuin. Het doet deugd te zien dat het ook hier groeit en bloeit.
Het graf van mijn moeder verdween een tijdje geleden.
De dag dat ik dit ontdekte was een schok. Als een kieken zonder kop liep ik in ’t rond op zoek naar haar zerk. Het leek zo onwerkelijk maar ze was weg!
De plakkaten met de mededeling dat de concessie beëindigd was had ik wel gezien. Daar maakte ik me geen zorgen om. We hadden immers net betaald. Jaren geleden hadden we gevraagd om de concessie van moeder en vader, die met zeventien maanden verschil overleden waren, tezamen te mogen vernieuwen. Op de een of andere manier was daar iets fout gelopen. De grafsteen van mijn moeder ging onherroepelijk naar de sloper…
We lopen ook even aan bij Ebenezer, de vriend van papa. Eenenveertig was hij. Elk jaar opnieuw lopen we tussen de bijenkorven. Zo noemen we ze, die zeshoekige urnen. We lezen de opschriften, genieten van de bloemen en de kleine attenties. Dit keer ben ik opmerkzaam voor mensen van mijn geboortejaar, of daar omtrent. Schrikbarend hoeveel ik er reeds heb overleefd. Mijn missie is nog niet voleindigd, dat gevoel heb ik toch. Ik hoop dus dat ik nog vele jaren tegoed heb…
Eerder gepost op http://blog.seniorennet.be/zabrila_en_konstantijn